dinsdag 31 januari 2012

From Russia with love


Koh Chang, Lonely Beach, 23 januari 2012

Continu gefluister om me heen, gesis achter mijn rug om. Word ik achtervolgd? Hebben de autoriteiten blanke spionnen ingehuurd om toeristen in de gaten te houden? Maar in Thailand worden toeristen toch helemaal niet bespied? Het gesis neemt in volume toe, het komt dichterbij…

Het zijn de Russen. In groten getale bevolken ze de Thaise stranden, als ware het een Tolstojaanse veldslag tegen de Fransen. Je kunt je kont niet keren of je loopt tegen een groep sissende Russische ouderen aan, die zonder gêne hun verlepte lichaamsdelen uit hun te krappe badkleding laten bungelen. Om niet te spreken van de jongeren, die de dag nauwelijks gekleed beginnen met een grote fles Chang-bier om niet voor de volgende zonsopgang naar hun hotelkamer terug te keren na een avond – al dan niet Thaise – liefdesperikelen waar de adel in Oorlog en Vrede nog een puntje aan kan zuigen.

Maar de Russen zijn niet louter naar het Thaise eiland Koh Chang afgereisd om onnatuurlijke bruintinten op te lopen, nee, ze willen ook wat meepikken van de natuur. Dus gaan ze op een snorkeltripje. Met zwemvest over hun vleeskleurige outfit dobberen ze boven de koraalriffen, spartelend met de benen en graaiend met de handen. Graaiend naar het koraal, om er een stukje af te breken. Leuk voor thuis.

Hoe ze het gepresteerd hebben om met zwemvest naar de diepte te duiken voor een stukje koraal is me een raadsel, maar wanneer je ze aanspreekt op hun ecodesastreuze gedrag lijkt hun laatste beetje verstand in zee achtergebleven. Alsof ze Engels niet verstaan, keren de Russen zich tegen je: terwijl jij keurig met je lege bordje in de rij staat om de bij de snorkeltrip behorende lunch te nuttigen, kruipen ze en masse voor. Geen woord kan er van af, ze hebben je de rug toegekeerd. En als ze hun bordje rijst lekker hebben opgesmuld, struinen ze het strand weer af. Op zoek naar bijzondere steentjes, stukjes koraal en schelpjes. Leuk voor thuis, from Koh Chang with love.

maandag 30 januari 2012

Compensatietempels



Myanmar, Mount Popa, 17 januari 2012

Met busladingen vol trekken ze door het land: Franse en Duitse 55-plussers. Op een zogenoemde culturele reis, vermoed ik. Franse en Duitse 55-plussers die, voordat het te laat is, nog wat willen meekrijgen van ‘die andere cultuur’, de oosterse. En waar in de Oriënt is de bevolking authentieker dan in Myanmar?
Hier vind je de echte Aziaat, dankzij het militaire regime zo min mogelijk aangetast door westerse waarden als democratie en vrijheid van meningsuiting. En evenzo min mogelijk aangetast door westerse verdorvenheden als fast food en hang naar geld. Nee. Hier draait het allemaal om karma, om in het volgende boeddhistische leven niet terug te hoeven keren als rat of vrouw, maar als man. Liever niet als knecht, maar als meester. Daar doe je het voor.
En als je dan toch eens te veel hebt gedronken of overspel hebt gepleegd, maak je het goed door bloemen en frisdrank te offeren aan Boeddha. Terwijl heersers die zich hebben schuldig gemaakt aan corruptie of machtsmisbruik, gewoon een nieuwe tempel ter compensatie neerzetten.
‘Ko Po Kyin,’ she said, ‘you have done very much evil in your life.’
U Po Kyin waved his hand. ‘What does it matter? My pagodas will atone for everything. There is plenty of time.’ (George Orwell, Burmese Days)

Dat verklaart het grote aantal tempels in ‘the golden country’: de een nog groter dan de ander, de een bedekt met goudverf, de ander wordt ieder jaar opnieuw verguld. Ook lijkt er een wedstrijd gaande wie het grootste Boeddhabeeld kan bouwen. De voorbeelden zijn talloos.

Neem Bago, een nietszeggend plaatsje ten noordoosten van Yangon. Meer dan een straat is het niet, maar het aantal tempels en Boeddha’s per hoofd van de bevolking overstijgt het aantal tulpen op een Nederlander. De trots van Bago is de Shwethalyaung Boeddha, een beeld van een liggende Boeddha van maar liefst 55 meter lang en 16 meter hoog, alleen de pink is al zo’n drie meter lang. Het is de tweede grootste Boeddha ter wereld. Het verhaal gaat, volgens de eenzame reisbijbel, dat de nare koning Mgadeikpa het gebied met harde hand regeerde. Toen zijn zoon op een dag uit jagen ging, werd hij verliefd op een Boeddhistisch Mon-meisje, terwijl hijzelf andere goden vereerde. Het stel trouwde en de jongen beloofde zijn bruid dat ze Boeddhistisch kon blijven. Zijn vader, de koning, was het daar natuurlijk niet mee eens en veroordeelde het stel tot de doodstraf. Het meisje bad ten overstaan van het godenbeeld van de koning, waarop het brak en uit elkaar viel. De doodsbange koning zorgde dat al zijn onderdanen zich bekeerden tot het Boeddhisme en liet de enorme Shwethalyaung bouwen.

Niet alleen de grootste en de goudste tempels bouwen is goed voor het Boeddhistisch karma, ook tempels op de meest onmogelijk plaatsen lijkt eraan bij te dragen. Zo huizen monniken in duistere grotten en is er geen puntig bergtopje zonder stoepa. Mount Popa is zo’n onmogelijke berg waar alsnog een tempel op gebouwd is. Een rotsige hyperbool te midden van een groene vallei, een steile trap die langs de rotsen omhoog kronkelt om bovenaan te eindigen in het heiligdom. Gewapend met bloemenkransen en zakjes nootjes beginnen Franse en Duitse 55-plussers aan hun toeristische pelgrimstocht. Met kleine zakjes nootjes krampachtig in hun hand trotseren ze de apen die de trapgangen terroriseren. Ver komen de toeristen niet: voordat ze de eerste trappen hebben beklommen hangen apen aan rokken en grissen ze nootjes uit handen en tassen. Vlug worden de bloemenkransjes voor apenvingers weggeborgen, om straks bovenaan middels een bloemenoffer en schietgebedje zichzelf te behoeden voor een volgend leven als brutale aap.

donderdag 26 januari 2012

Gehaaide tante


Myanmar, Nyaungshwe, 8 januari 2010

‘Everything is full, except for this room.’
Na een nachtelijke zoektocht naar een lege hotelkamer, geloof ik haar op haar woord. Ze leidt ons tweeën over het smalle paadje, omgeven door cactussen, orchideeën en wat al meer, naar de hotelkamer. De bos sleutels rinkelt mee met haar trage tred. Ze opent de deur en gaat ons voor de kamer in. ‘Fifty dollar’, knarst de vrouw met haar schijnbaar doorrookte stem. Al drie hotels zijn bezocht, die ofwel vol waren of niet de moeite waard. Vermoeid door de zoektocht, stemmen we toe. Vijftig dollar. Twee nachten in het Teakwood Hotel, maakt honderd dollar. Of er niet een beetje korting van af kan? Nee, maar we kunnen een lunch cadeau krijgen.
We hebben onze tas nog niet in de kamer neergezet, of deze dame – ze blijkt de eigenaresse – overstelpt ons met informatie over bezienswaardigheden, boottochten en trekkings. Dezelfde middag kunnen we nog weg, om de zonsondergang te bewonderen vanaf het Inle Lake. Eigenlijk wilden we naar de ‘hot springs’, maar daarvoor was het nu te heet, knarste ze.
Nog voordat we aan de gratis lunch zaten, had ze ons tussen neus en lippen door al een boottocht en een trekking gesleten. En na de lunch, konden we prima naar de hot springs, ineens was het niet te heet meer en mevrouw had nog wel een paar fietsen te huur. Voor 1500 kyat per fiets, die ze zelf waarschijnlijk voor 500 had gehuurd bij het fietsverhuurbedrijfje in de straat verderop, konden we op pad. Over hobbelige wegen door prachtige rijstvelden droomden we van de Birmese, bruine Blue Lagoon die ons stond te wachten. Drie kleine, betegelde poedelbaden met lauw water bleek meer in de buurt te komen.

‘How much money did you get for taking us on this hike?’
We durfden het bijna niet te vragen, maar de nieuwsgierigheid was te groot. De gids had tienduizend kyat gekregen van de gehaaide Miss Teakwood. Daar moest hij ook nog onze lunch van betalen. Ai, mevrouw bleek de andere tienduizend kyat in haar zak te hebben gestoken. Toch voelde het geenszins als oplichting. Deze vrouw wist gewoon hoe ze toeristen moest bespelen en geld kon verdienen. En haar dochter had deze gave met verve geërfd. Pas na enig aandringen, beloofde ze te kijken of er nog een goedkopere kamer vrij was. Toevallig, er was net iemand uitgecheckt, de derde nacht konden we tien dollar besparen. En voor de tocht naar Mandalay kon ze een ‘shared taxi’ voor ons regelen. Samen met een ander stel zouden we in plaats van twaalf uur met de bus, maar zeven uur onderweg zijn. En we zouden niet ’s nachts reizen, maar overdag zodat we ook nog van het landschap konden genieten. ‘Very, very beautiful.’ De rij enigszins door elkaar staande gehaaide tanden kwam alweer tevoorschijn in een grijns. En wij waren 60.000 kyat armer.

woensdag 25 januari 2012

Elephant working hours


Myanmar, Taungoo, 7 januari 2012

Twee uur achterop een tot motor opgevoerde scooter is voor de nietsvermoedende westerling te veel. Kramp in schouders en armen, op slot zittende knieën en blaren op de vingers van het vasthouden aan de stang achterop. Om van het chaotische verkeer nog maar te zwijgen. En de snelheden die, ondanks – of dankzij – de kapotte snelheidsmeter behaald worden. Twee uur in de brandende zon, met een ronkende motor onder je kont, over wegen vol gaten.
Wegen die overigens goed onderhouden worden. Door vrouwen en kinderen. Vrouwen en kinderen die sjouwen met schalen vol keien, schalen met kokendhete teer en bedelschalen. Bedelen om het materiaal te bekostigen, niet hun arbeid, ben ik bang.
Aangekomen in het olifantenkamp staan twee jonge olifanten ons opgetuigd en wel op te wachten. Samen met hun meesters. Meteen beklimmen we de beesten voor een tochtje door de jungle. Waarom gingen we dit ook weer doen? De gids stelt ons gerust: vóór deze wandeling en erna hebben de olifanten vrij. Dat maakt (het voor) ons wat draaglijker. ‘Make it short’, is het antwoord op de vraag of we jungle of dorpjes prefereren.
Met een kort, maar fel commando knielt de olifant zodat we kunnen afstappen. Ze worden meegenomen om afgetuigd te worden. We volgen twee andere olifanten die de jungle ingebracht worden op hun vrije middag. Alleen in de ochtend werken ze: de olifanten trekken omgekapte bomen door de jungle naar een open plek waar de trucks komen om de stammen op te halen. Waar het voor de mens te gevaarlijk wordt om fysieke arbeid te verrichten, mag de olifant zijn eigen leefgebied leegtrekken. In de middag wordt het te heet voor de logge beesten en mogen ze zichzelf vermaken in de jungle. Hier mogen ze de hele middag en nacht eten en ‘vrij rondlopen’. Kettingen rondom hun voorpoten met nauwelijks speling ertussen en een luid klinkende bel rondom hun nek, belemmeren hun vlucht.
In de ochtend komt hun meester de olifanten weer vangen. Sommige dieren zijn slim: als ze hun baasje ruiken, bewegen ze niet zodat de bel om hun nek tot zwijgen wordt gebracht. Of ze zorgen dat de bel op hun rug belandt, om het geklingel te verstommen. En soms komen ze een wilde broeder tegen, die hen helpt te ontsnappen. Samen laten ze de teakplantages achter zich, terug naar de wildernis. Een sprankje hoop schittert door de jungle.

maandag 23 januari 2012

Lost in legislation


Myanmar, Taungoo, 5 januari 2012

Wagons vol boomstammen passeerden we op onze weg naar het Myanmar Beauty Guest House in het plaatsje Taungoo. Op doortocht naar Inle Lake, maken we hier een tussenstop om de reistijden wat draaglijker te maken. Onze Lonely Planet belooft ons in dit guesthouse een dagtocht naar een olifantenkamp voor 45 dollar. Maar net zoals de waarde van de Amerikaanse munt, is de inhoud van deze voorlaatste editie van de reisgids niet meer wat het was. Waar mister Lonely rept van simkaarten à 1000 dollar en aangiftes bij de douane van alle elektronica, komen we moeiteloos met laptop, nintendo en al de grens over en zijn de straten bevolkt met bellende Birmezen. Waar de een het nog moet doen bij een ‘telefooncel’ (een kraampje midden op straat met een stuk of vier toestellen waar je door elkaar heen zit te bellen), staat de ander zenuwachtig op een hoek van de straat. Het is er druk, erg druk. Met alleen maar andere Birmezen die ook zenuwachtig op hun mobiel kijken. Vermoedelijk is dit de enige straathoek van Yangon waar ze bereik hebben.
Buitenlandse simkaarten werken echter niet, internet is er nauwelijks. Fax- en kopieerapparaten, daarentegen, zie je in ieder winkeltje. Pakken ‘Double A-paper ’worden op straat verkocht. Vandaar die wagonladingen bomen. Voor het eerst viel het op in ons hotel in Yangon. Hoewel wij nergens onze naam en paspoortnummer genoteerd hebben (zou de eigenaresse zwart wat bijverdienen?), zaten de mannen ’s avonds met grote stapels papier op het terras. Klik-klak, klik-klak, klik klak. Ieder velletje papier wordt met precisie voorzien van verschillende stempels. Iedere toerist die het hotel betreedt, wordt geregistreerd en alle informatie wordt doorgespeeld aan de overheid (zo staat ten minste beschreven in onze reisbijbel). Zouden wij ons gelukkig moeten prijzen, omdat we zijn ontglipt aan de molen van de Birmese bureaucratie? Of moeten we de autoriteiten vrezen, omdat een aantal nachten in ons verblijf vermist worden?
Maar dat is van later zorg. Nu komt het aan op gekko’s bestuderen vanaf het ruime balkon voor onze net zo ruime kamer in Myanmar Beauty Guest House IV. Met een Myanmar Beer om ons te weren tegen insecten. Morgenochtend wacht ons een trip naar het olifantenkamp, per motorfiets. Kunnen we eigenhandig zien waar ze die bomen kappen. Als het goed is gaat het om een teakplantage, nieuwe bomen zijn in de maak. Zodat we bij terugkomst in het hotel met een gerust hart nieuwe formulieren kunnen invullen die de Birmezen – klik – van stempels kunnen voorzien.

zondag 1 januari 2012

Bangkok - Les 1


De waarschuwingen van Lonely Planet mochten niet baten, zelfs die op de spiegel van het hotel drong niet tot ons door. Oplichting zit in Bangkok in een klein hoekje. Gevolg: ik zit op een bed waar wel een deken op ligt, maar geen schoon laken. De kamer ruikt als een vochtig hol, de donkere streep tot waar het water van de overstroming stond duidelijk zichtbaar. Gelukkig is er een ventilator. En wifi. Daar zit je dan in Ayutthaya, met je speciaal gekochte tropenlakens nog in je backpack die je hebt achtergelaten in Bangkok. Want echt slepen met dat ding, daar heb je geen zin in.
‘Hello, what are you looking for? I’m a teacher.’ De blanke – nog in jetlagroes verkerende – toeristenhoofden zijn een gemakkelijke prooi voor deze Thai. Verblind door de vriendelijke reputatie die de Thaise bevolking immers heeft, volgen we gehoorzaam. Het is een nationale feestdag. Daarom krijgen tuktukchauffeurs gratis benzine van de regering. Ze willen graag hun kleermakers internationaal op de kaart zetten, als we even meegaan naar een showroom krijgt de chauffeur zijn benzine. Het Grand Palace – waar we aanvankelijk naar vroegen – is nog niet open. Vanwege de feestdag. Natuurlijk willen we even meegaan, om die arme man aan zijn benzine te helpen. Wat aardig, hij kan ons ook meteen – na een tempel waar een Muy Tai-wedstrijd zou plaatsvinden te hebben aangedaan – even naar een toeristenbureau brengen om het een en ander te regelen. Een dagtrip Ayutthaya stond toch al op de planning.
Dat Nicky, de medewerker van het toeristenbureau, halfdronken overkomt is grappig. Maar al gauw wekt hij onze ergernis. Niet alleen is de gevraagde prijs voor het tripje exorbitant hoog, hij staat gewoon niet aan. Als hij even gaat bellen, overwegen we dan ook om gewoon weg te lopen. Maar de vriendelijke Thai beledigen, dat wil je ook niet. Dus blijven we zitten, dingen ruim 1200 bath (zo’n 28 euro) af. De volgende morgen zullen we om 8.00 uur worden opgehaald, door een politieagent. De baths worden geruild door twee handgeschreven bonnetjes.
Vol spanning zitten we aan het ontbijt. Zou de agent echt komen opdagen en zijn we slechts afgezet? Of komt er helemaal niemand en zijn we ronduit opgelicht? Tien over acht rijdt een roodachtige auto voor: een korte, brede man stapt uit. Zijn haar gemillimeterd, zijn ogen verhuld door een zonnebril. Dat moet onze lift zijn. Keurig brengt hij ons naar het station en koopt onze treinkaartjes. Vijftien bath kosten de derdeklaskaartjes, waar we tweedeklaskaartjes zouden krijgen (al blijken die niet eens te bestaan. Oké, we zijn goed afgezet. Twee uur in een bomvolle trein op een hard bankje volgen.
Hoe verrassend, op het station staat niemand om ons op te halen. Wat uiteraard beloofd was. Een Thaise vrouw komt ons vragen waar we heen moeten, we laten de flyer van ons hotel zien en ze begint al te lachen. ‘That’s no good’, zegt ze. Omdat mensen zoals Nicky toeristen vertellen dat alle hotels vol zitten – en je geluk moet hebben dat zij nog wat hebben kunnen regelen – lopen de andere hotels in Ayutthaya inkomsten mis. ‘Next time, you should come here’, en ze geeft ons een flyer van haar hotel. Who to trust? We nemen de tuktuk naar Baan Eve en worden verwelkomd door een schattig vrouwtje. Twee enorme Deense dogs met puppies vergezellen haar. De formaliteiten worden afgehandeld, de kamer getoond. Best oké, op de muffe geur en het ontbreken van een laken na. Op de muur hangt een schrijnende dankbetuiging voor het kiezen van dit hotel, ook na de overstroming. Het is haar gegund, alleen jammer dat deze dame waarschijnlijk maar een fractie van het geld krijgt dat wij betaald hebben.